Post-Exertionele Malaise (PEM)
Patiënten met ME/CVS ervaren dat inspanning hun symptomen verergert en dat ze hier lange tijd last van hebben. Dit heet post-exertionele malaise (PEM)
Post-Exertionele Malaise (PEM) - Dr. Inge Zijdewind
Patiënten met ME/CVS ervaren dat inspanning hun symptomen verergert en dat ze hier lange tijd last van hebben. Dit heet post-exertionele malaise (PEM) en is een belangrijk symptoom voor het stellen van de diagnose ME/CVS. Lichamelijke of cognitieve inspanning heeft allerlei effecten op bijvoorbeeld het hart, de bloedsomloop en de stofwisseling. Waardoor deze reacties tot symptomen leiden bij mensen met ME/CVS is onbekend.
Het doel van dit project is begrijpen hoe lichamelijke en cognitieve inspanning de symptomen van ME/CVS kan verergeren. Aan dit project doen 50 mensen met ME/CVS mee die verschillende taken uitvoeren. Voor, tijdens en na het uitvoeren van deze taken worden de lichamelijke effecten bestudeerd. De veranderingen in symptomen worden in verband gebracht met hoe goed het lukte om de taak uit te voeren, door te kijken naar handspier kracht, vermoeibaarheid en cognitieve prestatie. Ook wordt er gekeken naar het verband van symptomen met veranderingen in stofwisseling en met de doorbloeding en activiteit in de hersenen.
Een beter begrip van PEM kan helpen bij het ontwarren van de mechanismen die ten grondslag liggen aan ME/CVS. Als deze processen beter begrepen worden kan de ziekte naar verwachting beter behandeld worden.

Dr. Inge Zijdewind
Het onderzoek van Inge Zijdewind richt zich op vermoeidheid en vermoeibaarheid bij gezonde proefpersonen en bij verschillende patiëntengroepen.
Andere projecten
Antilichamen
Het immuunsysteem, of afweersysteem, verdedigt ons lichaam tegen indringers zoals virussen en bacteriën. Er zijn aanwijzingen dat verstoorde immuunresponsen betrokken zijn bij ME/CVS.
Darmmicrobioom
Met het darmmicrobioom bedoelen we micro-organismen zoals bacteriën, schimmels en virussen die in de darmen leven.
Erfelijke aanleg
Het krijgen van ME/CVS wordt mogelijk voor 48-56% bepaald door iemands erfelijke aanleg oftewel genetische (DNA) achtergrond.
Partners








